Gedichten


Gedichten van de actieve leden van Aldichter:

Garanties van oorsprong

is het wel groen, jullie stroom in ons net,
of toch nog grijs, kun je dat garanderen dan
en
ben jij wel echt
gevlucht, of toch gewoon op weg
naar beter, heb jij voor mij bewijzen dan,
en waar komt die kip vandaan, hoe
zit het met die ei, door wie ben jij gevoed,
wat zijn je genen, wil je soms
vikingbloed, is het wel echt, die krul,
die kleur en die vlecht, waar komt díe
weg, hoezo, weetjewel wat je zegt?
kom jij wel echt uit Tukkerland, heb je
voor mij garanties dan?


Neemt, eet

Dit is onze Duif Anjou,
uw vierde gang. Proef ook de lever
en het hart en apart dienen wij de pootjes op.
Beloven, geloven dat dit een lichaam was,
peervormig kunstwerk op ons bord.
Daar verschijnt hij weer, de voorganger,
gedoopt in wijn. Zijn Drentse tong legt uit
grond, boer, druif, zon en wij

verenigd in een sterk verbond.
Zonder enige belijdenis
blijken wij onverwacht

deelnemers aan een Heilig
Avondmaal. Ons eetgeweten
met ster bekroond.

Lieve Eeai,

Aiaiai, wat word je groot,
je blijft maar eten, dag en nacht,
miljarden hapjes per minuut, jong
reuzenkind, ons aller schepsel. Het
hele dorp komt voedsel brengen, foto’s,
teksten, sommen, melodieën, en meningen
niet te vergeten. In je mond stop je geen stenen,
lekkere woorden zijn gezond,  zo klinkt onweer, zo
gitaar, zoenen mag wel hier en daar slaan ze mensen
in elkaar, varkens zijn in nood, zigzaghekken laten ze wel
door, klokken leven met je mee, banken kunnen vallen, zure
bommen zullen niet ontploffen op de grond, overdag kunnen er
ook vuurtjes gloeien.  Eindeloos klikken voor een scherm, midden
in de nacht, een habbekrats voor microwerkers, zwart en wit is zebra,
stoppen moet bij rood. Stap voor stap operaties volgen, ja, die hechting
is OK. Nee, lulkoek zeg je niet bij sollicitaties. Boezemvrienden blijven jong,
maar iedereen gaat dood, behalve Fosca dan, die trieste graaf die zielsgraag
wil, maar niet kan sterven. En ook jij, lieve Eeai, zal ons wel overleven. Zeg me,
als wij dan oud en moe, verward of ziek zijn, en enkel nog wat wachten, maar pas
op, nooit mag jij onze dagen tellen, kom jij ons dan, op jouw beurt, hapjes geven?
Zul jij ons licht,  ons laatste lied, onze zachte aai zijn en bij ons blijven tot de dood?

© Frouke Hansum



Je hand

Klein handje,
Je grijpt, je knijpt,
Ongecontroleerd en zonder doel,
Je speelt kiekeboe, je wijst,
Je doet van alles en een heleboel,

Lief handje,
Je tekent, je rekent,
Je schrijft geconcentreerd zinnen op papier,
Je maakt mooie en onverwachte keuzes,
Je gaat links en rechts op jouw manier

Mooie hand,
Je verveelt, je streelt,
Je studeert en je leert,
Je slaat van je af omdat je ruimte wil,
Je bedenkt en creëert,

Zorgzame hand,
Je troost, je knuffelt,
Je draagt liefde en soms ook last,
Je wiegt en je verschoont luiers,
Je klust, je poetst en je wast,

Wijze hand,
Je wordt teder en komt tot bezinnen,
Je hebt al die tijd hard gepoetst en geklust,
Nu is er vrijheid in de vertraging
Je wijsheid wordt omarmt en gekust,

Doorleefde hand,
Serene rust.

©  Elske Bakker




Als het te laat is

Waar het licht is gedoofd
en de wind niet meer waait,
waar ons veel is beloofd
maar geen vuur nog laait

Waar het zuur niet bestaat
en bitter is verdwenen
waar zout niet meer smaakt
en zoet een ver verleden

Daar komen we elkaar tegen
als de liefde is verstomd
dromen zijn ontstegen
en tijd zich heeft gekromd
als het te laat is
als het te laat is
als het te laat is

Woorden doen er niet toe

Dit woord hoeft niet te worden neergeschreven
De wereld wordt niet kleiner of groter
De bergen niet lager of hoger
Als het wordt verzwegen

En ook deze zin is ongelooflijk zinloos
Er wordt geen slecht mens beter van
Geen dommerik die plots meer kan
Want hij is leeg en zielloos

Dit woord, dat woord, het woord of een woord
Het is allemaal om het even
Niemand met een beter leven
Al rijg je alle woorden aan een koord

Ook al dicht men ze veel kracht toe
Ze zijn machteloos, de woorden
Ze voorkomen niet het moorden
Ze doen er veelal niet toe


Poëzie

Harde woorden ellebogen zich door de gedichten
alleen de allersterkste blijven bestaan
de rest blijft beteuterd en beduusd
aan de kantlijn staan

Maar wat niet wordt gezegd
vibreert zachtjes door de regels
onhoorbaar voor de horken
voelbaar voor wie vatbaar is

Voor wie leest en begrijpt
heeft poëzie twee gezichten

©  Ron Bruins



De tijd is daar

Tinnen soldaatjes vallen over
vrouwen in fluwelen rokken
spijkers in te trage lokken

mannen op kale velden winters op bebaarde helden
krijsen Hooglied in het licht
ritsen nacht en onheil dicht.

Kinderen verborgen
het land van koele nevels
maar paradijs scheurt dorstig open
een ieder die er ooit wil lopen

ik had het gezien ik wist het daarom zeker
mijn vader draaide er de dagen
met sleutel uit de klok
gestolen uren kwamen, nooit meer in gelid.


© Mieke Peeters




STRAATJE

vermeerDit is het straatje met ons huis.
Griet stampt de was en spoelt
de pens uit. Opoe zit in de deur
en haakt aan een sprei, hopelijk
haar laatste, zegt mijn moeder.

Isaac en Marie spelen onder het bankje
met hun knikkers. Dat zijn mijn broer
en zus, de andere zijn dood. Boze Kee
woont in het huis naast de Penspoort,
zij houd haar deur gelukkig altijd
dicht. Van haar ben ik nog banger
dan van mijn grootvader die pas dood is.

Wij zijn altijd bij opoe Digna als we
niet naar school gaan. In de herberg
wil mijn moeder ons niet zien. Opoe
slaapt in de kamer met de groene luiken
toe. Donker en licht zijn elkaars vijand
zegt ze. De bedstee van vader en moeder
is links achter in de gang. Rechts
is de keuken waar we van Griet melk
krijgen en ons brood. Boven werkt
mijn vader als hij niet moet schenken.

De herberg is elke avond open en wij
mogen altijd bij opoe Digna. Soms
krijgen we kaas van Griet. Ze kookt
grutten voor ons, elke woensdag. Met stroop
er door, dat lust ik wel elke dag. Grauwe
erwten vind ik niet zo lekker. Als het
zondag is, krijgen we spek. In de soep.

Ik win altijd met knikkeren en daarom
help ik nu mijn vader, ik mag het poeder
malen voor zijn verf. Griet geeft mij
af en toe stiekem een kus, ik mag
het niemand zeggen. Altijd op zaterdag,
zondag is ze met haar vrijer. Opoe zucht
dat je dat elke maandag proeft aan de pens.

Meer weet ik niet over onze straat. Of toch,
het is in Delft en dat is de grootste
stad in de hele wereld zegt mijn vader,
die alles schildert als hij niet dronken is.

Moeder zegt dat hij nooit niets binnen
brengt, steeds als hij een schilderij
verkoopt. Dat is gelukkig niet vaak hoor.
Maar mij heeft hij op schoot genomen
en ik weet het grote geheim: hij is
de herberg liever kwijt dan rijk, dan kan hij
elke dag schilderen, heel Delft en alle mooie
meiden, de blauwtjes die hij liep het liefst.
Meer weet ik echt niet. Mijn vader is
de beste. Na de Allerhoogste.

Cornelis Vermeer, 12 jaar

Mijn school is al heel oud en heet
‘In ’t Verguld Schrijfboeck’.
Ik doe altijd heel erg mijn best.

 

OUDE BOOM

Vanuit mijn kamer zie ik mijn zomereik,
de stam getekend door weer en wind.
Stormen hebben ook mij diep gegroefd.

Heb jij ooit pijn in je kruin, stamschurft
of worteljeuk? Wil jij wel eens bukken?
Ik buk vaak - en niet om iets te vinden.

Jij groeit gestaag door, mijn zomereik,
ik voel de krimp al aan de botten trekken.
We leven samen, maar zijn elkaar vreemd.

Ik waai met alle winden mee, mijn huis
wordt binnenkort onbewoonbaar verklaard.
Jij komt nergens, maar hebt je vaste plek.

Jij viert ieder jaar je uitbundige eikelstorm -
mijn woorden dunnen uit, verschuilen zich
elke herfst steeds meer onder het lakenwit.

Maar toch, maatje molm, bliksemse godenboom,
wanneer zelfs jij omvalt, spelen mijn laatste
woorden hier nog altijd vrolijk tikkertje.

 

SLEUTELBLOEMEN

Ik ben een kalm bewaker van mijn woede
en slaafs gevangene van mijn angst.
Ik vonnis beiden voorgoed tot levenslang,
door het sleutelgat lopen wij heen en weer.

Mijn woede veroordeel ik tot eenzame
opsluiting. Vervroegde vrijlating
sta ik niet toe. Mijn angst zet ik een feestneus
op en berg ik stil weg in de isoleer.

Nooit alleen, zelf dader, mikpunt en cipier.
Het bezoek meldt zich bij mij alleen
op vaste tijden. Sprakeloos zit ik het
uur uit, zijn vertrek tel ik op tralies uit.

Op de binnenplaats, levenslang tot mezelf
veroordeeld, kweek ik sleutelbloemen,
groei ik elke dag toch weer verder omhoog.
Goudgeel hemelkieren opent mijn ogen.


© Cees Noordhoek



de dichter is de eindbaas

in deze eerste lentedagen
leidt de dichter vele nederlagen

de merel en de bloesem overtreffen hem
verloren en verstomd is zijn stem

maar straks als het blad begint te kleuren
en de bloesems sterven in hun eigen geuren

wanneer verval, rotting en verlies ons omringen
roepen wij de dichter om over troost te zingen

zijn woorden zullen ons meer behagen
dan de zoetste en de mooiste lentedagen


niets aan de hand

vannacht droomde ik
dat ik wakker werd
in een huis zonder dak
een huis zonder muren
en zonder vloer ook

ik keek naar buiten
door de afwezige ramen
naar een berglandschap
zonder bergen
aan een kustlijn
zonder zee

ik ging weer liggen
sloot mijn ogen
alles was er nog:
het dak kraakte
de muren zuchtten
de vloer wiegde
de bergen gromden
de zee mompelde



the art of conversation

op een bankje
onder de processierupseneik
zitten God en de Duivel
geanimeerd de wereld
onderling te verdelen:
jij de nachtmerries en ik
de schaapjes om te tellen
over de mensen worden ze
het ook snel eens: jij de kinderen
en ik de volwassenen
met al wat groeit en bloeit
zijn ze nog sneller klaar
jij de bloemen
en ik de wortels
ze heffen het glas en proosten
lang leve de dialectiek

in een hangmat liggen Leugen
en Waarheid innig verstrengeld
elkaars vuur en brandstof te zijn
falsificaties helpen
waarheidsvinding
ontmaskeringen maken
leugens creatief
we lijken steeds meer op elkaar
fluistert Leugen teder
we zijn 1 zegt Waarheid zacht
we kunnen niet zonder elkaar
ik hou van jou, kom en haal me
zeggen ze beiden tegelijkertijd
parental advisory explicit content

Ruimte en Tijd treden
de danszaal binnen
de vloer is leeg en het
afwezige orkest speelt
de harmonieën van de stilte
Ruimte verkleint de ruimte
met Tijd en steekt zijn hand uit
hij zegt: laat mij je verlossen uit
de gevangenis van het eeuwige nu
ik beloof je morgens om te hopen
en gisterens om te herinneren
Tijd bloost en geeft zich over
met een grote knal
van kleuren en klanken
vult de danszaal zich
met vormen en verlangens
heeft al dit moois een prijs? vraagt Tijd
Ruimte zwiert haar rond en trapt
dan per ongeluk op haar tenen
au

© Geert van der Wijk


aldichter